De wereld aan onze voeten?
Toegang tot internationale markten is erg belangrijk voor de Nederlandse agrosector. De Nederlandse afzetmarkt is te klein voor de ambities van veel bedrijven, die een groot deel van hun producten – variërend van zaaizaad tot kippenslachtlijnen tot kaas – afzetten buiten Nederland. Omgekeerd draaien veel bedrijven in de agrosector – zowel in de toelevering als in de verwerking – voor een belangrijk deel op ingevoerde grondstoffen.
Maar handel en globalisering staan in een negatief daglicht. De Wereldhandelsorganisatie (WTO), voorvechter van minder handelsbelemmeringen, maakt al jaren weinig vooruitgang wegens onoverbrugbare verschillen tussen de deelnemende partijen. De voordelen van vrijhandel – economische groei en meer welvaart – worden door president Trump met zijn motto ‘America first’ weggehoond. Brexit kan gezien worden als een protest tegen verdere Europese integratie. De reacties op de economische boycot van Rusland laten zien dat handelspatronen zich snel kunnen verleggen.
Niet alleen antiglobalisten hekelen de grote invloed van het bedrijfsleven op onderhandelingen over handelsafspraken, en wijzen op ‘unfair trade’ als nationaal vastgestelde sociale en/of milieuwetten niet door handelspartners hoeven worden opgevolgd. Daarnaast lijken private standaarden op het gebied van voedselveiligheid, gezondheid en kwaliteit veel bepalender voor de internationale handelsstromen dan publieke – van overheidswege ingestelde – standaarden. Dit kan uitsluiting van boeren van (met name internationale) handelsketens tot gevolg hebben wanneer zij deze standaarden niet kunnen bijbenen. Dit geldt vooral in ontwikkelingslanden. Evenzo goed kunnen boeren er profijt van hebben als ze wél aansluiting vinden.
Vrijhandel zet lokale voedselsystemen onder druk ?
Achter deze ontwikkelingen zit als grote gemeenschappelijke deler de zorg om de gevolgen van de (vrij)handel, voor bijvoorbeeld de binnenlandse werkgelegenheid, het milieu of de voedselvoorziening. De recente prijspieken op internationale agrarische markten hebben met name voedsel-importerende ontwikkelingslanden er toe aangezet te zoeken naar mogelijkheden om minder afhankelijk te worden van importen. Exporterende landen vrezen handelsbeperkingen. Zo is één van de heikele punten in de WTO-onderhandelingen de vraag of voedselvoorraden publiek mogen worden gefinancierd en of er dan geen sprake is van oneigenlijke steun aan de landbouwsector. Maar niet zozeer voedselvoorraden, als wel handel en overheidsbeleid gericht op het verbeteren van bijvoorbeeld de infrastructuur, de marktwerking en het opleidingsniveau zijn van belang voor het vergroten van de voedselzekerheid.
Initiatieven als de Roundtables voor soja en voor palmolie geven aan dat de zorgen over de gevolgen van de handel voor het milieu en biodiversiteit serieus worden genomen en dat deze ook effectief zijn in te perken. De vraag is dan of dergelijke normen ‘globaal’ zijn in te voeren.
Zijn de bedrijven aan zet?
Het is op dit moment zoeken naar een balans in de voor- en nadelen van vrijhandel, waarbij een rol weggelegd is voor overheid, bedrijfsleven en wetenschap. We zien dat bedrijven via initiatieven als The Sustainability Consortium (een mondiaal opererende non-profit organisatie die zich inzet voor de ontwikkeling van duurzamere producten), en Duurzame Zuivelketen (het samenwerkingsverband tussen Nederlandse zuivelondernemingen en melkveehouders dat zich richt op het realiseren van een toekomstbestendige en verantwoorde zuivelsector) onderwerpen als duurzaamheid zelf oppakken. Ondertussen verschuift de marktvraag naar het zuidelijk halfrond, waar onder invloed van bevolkingsgroei, urbanisatie en welvaartsgroei een snelle dieettransitie plaatsvindt naar vers, vlees, zuivel en vis. Nederlandse bedrijven moeten nadenken hoe zij daar een rol van betekenis kunnen spelen. Sommige bedrijven kiezen voor investeringen in productiefaciliteiten dichter bij de opkomende markten. Ook het lokaal betrekken van grondstoffen wordt dan belangrijker Vanuit de wetenschap wordt daarnaast gestimuleerd om vooral proposities rond gezonde (lokale) voeding neer te zetten.
Het speelveld verandert, speelt u straks nog mee?
Het https://weblog.wur.eu/describe-your-ideal-job-essay/ draait om de vraag wat de kritiek op globalisering van markten betekent voor de Nederlandse agrosector. Kunnen andere handelsregels leiden tot een beter ‘level playing field’ voor internationale handel in landbouwproducten en de zorgen om de al dan niet vermeende negatieve effecten wegnemen? Welke rol is er voor internationale organisaties en het bedrijfsleven? Welke risico’s voor de sector brengt de neiging tot protectionisme met zich mee? Of bieden de trends in internationale agrarische handel ook nieuwe kansen voor de Nederlandse agrosector, bijvoorbeeld door – weer- voorop te gaan lopen?
Wat betekent het veranderende internationale speelveld voor u? Deel hier uw ervaringen en we nemen deze mee als input richting het Agrodebat 2018 op 11 januari in Rotterdam. Op example of nursing research paper vindt u meer informatie en kunt u zich alvast aanmelden.
Als ik het thema “De wereld AAN onze voeten” zie, denk ik meteen aan “De wereld ONDER onze voeten”. De wereld niet als onderworpen aan onze economische expansiedrift, maar als de basis voor ons (gezamenlijke) bestaan, en die daaraan ten onder lijkt te gaan. Wat mij betreft is het minder relevant om de huidige trends en vraagstukken te zien als een bedreiging c.q. kans voor het Nederlandse bedrijfsleven onder het huidige economische paradigma, als wel een uitdaging om na te denken over hoe het Nederlandse bedrijfsleven effectiever kan bijdragen aan de enorme uitdagingen op maatschappelijk en milieu-gebied m.b.t. de (mondiale) voedselvoorziening. En daarbij te bekijken welke aanpassingen in de huidige economische ordening nodig zijn.
Bedankt voor uw reactie. Het is zeker van belang om na te denken over hoe Nederland – niet alleen bedrijfsleven maar ook overheid – kan bijdragen aan de uitdagingen die er zijn wat betreft milieu, voedselzekerheid enz (en zoals verwoord en vastgelegd in bijvoorbeeld de SDG’s of het Parijs-akkoord voor klimaat). Tijdens het debat zal dit ook zeker aan de orde komen.
Voorop lopen is altijd van belang, zowel in de agro-sector als andere sectoren.
Maar gezien de sterke positie van de Nederlandse Agro-sector (met dank aan de WUR!) verkeren we in de gelukkige positie om het voortouw te kunnen nemen en onze kennis en producten te exporteren. Naar mijn idee is dit vooral de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf.
Bedankt voor uw reactie. Het lijkt me een mooie stelling om over te praten tijdens het debat: waar ligt de verantwoordelijkheid voor het ‘koplopen’. Bij de overheid, bij het bedrijfsleven of bij beide? Ik kan me overigens diverse onderwerpen voorstellen waar ofwel de overheid ofwel het bedrijfsleven aan zet zou kunnen zijn, afhankelijk van de vraag of ‘de markt’ goed werkt.