Van koopman naar kopman
Toegang tot internationale markten is erg belangrijk voor de Nederlandse agrosector. De vraag is echter hoe Nederland op deze internationale markt gezien wil worden. Als ‘tiny country that feeds the world’, zoals de National Geographic het in het septembernummer ronkend omschreef? Waarbij voorbij werd gegaan aan de maatschappelijke grenzen waar de Nederlandse productie steeds meer tegen aanloopt. Of gaan we richting kennismakelaar, omdat Nederland zichzelf uit de markt prijst vanwege oplopende kosten voor onder meer milieu en dierenwelzijn? Hierbij alvast mijn gedachten richting het Agrodebat 2018.
Open beleid beloont
Als grote producent met een kleine thuismarkt is de buitenlandse markt van groot belang voor Nederland. Dat is altijd al zo geweest, ook in periodes dat er – wereldwijd – een grote neiging bestond tot protectionisme, zoals einde 19e eeuw ten tijde van de grote landbouwcrisis (als gevolg van de toegenomen goedkope import uit de Verenigde Staten). De enige uitzondering op deze liberale grondhouding vormt het regeringsbeleid in de jaren dertig van de 20ste eeuw. Tijdens deze crisisjaren nam ook Nederland protectionistische maatregelen om de eigen industrie, waaronder de landbouw, te beschermen.
Na de Tweede Wereldoorlog brak de tijd aan voor een nieuwe economische wereldorde, met als pijlers de Wereldbank, het IMF en de GATT; de Algemene Overeenkomst over Tarieven en Handel. Het belangrijkste doel van de GATT was bestaande handelsbelemmeringen te verminderen en op te heffen. Dit was succesvol voor industrieproducten, maar landbouw bleef lange tijd buiten schot omdat dit als een nationale aangelegenheid werd gezien. Pas met de afronding van de Uruguay-ronde in 1993 zijn vergaande afspraken gemaakt over handelsliberalisering van de landbouw en afbouw van de interne steun.
Momenteel stagneert de Doha-ronde – het vervolg op de Uruguay-ronde -, die is gestart in 2001. Dat hangt onder meer samen met het toegenomen aantal spelers. Het zijn niet langer de EU en de VS die de dienst uitmaken. Er zijn meer landen aangeschoven die hun eigen belangen inbrengen, en daarmee ook meer potentiele tegenstellingen/conflicten. Ook speelt mee dat er meer dossiers op de agenda staan, waardoor de belangentegenstellingen groter zijn geworden.
Goede buren en verre vrienden
Handelsliberalisatie ten spijt vindt het merendeel van de handel in de wereld plaats met de ‘buren’. Dat geldt ook voor de EU en voor Nederland. Van de Nederlandse agrarische export gaat zo’n 80% naar de EU, en ook de import komt voor een groot deel uit de EU. Wederuitvoer is een belangrijk onderdeel van de totale uitvoer van Nederland. Zo’n kwart van alle export heeft een buitenlandse oorsprong en is na een kleine bewerking (wederom) bestemd voor de buitenlandse markt. Bij de ‘grote’ exportproducten (uitvoer = meer dan 2 miljard euro) is het aandeel wederuitvoer het hoogst bij fruit en oliezaden. Doorvoer maakt – enkele producten zoals vis, fruit en vleesproducten daargelaten – een bescheiden onderdeel uit van de totale export van Nederlandse agro-producten.
argumentative essay topics on the death penaltyDeze handelspositie staat echter onder druk. Veel producten kunnen ook door andere landen worden geleverd, tegen dezelfde milieu- of andere randvoorwaarden maar goedkoper. Nederland prijst zichzelf de markt uit en zal op zoek moeten naar andere verdienmodellen. Verdienmodellen waarbij we kunnen vermarkten waar we ook goed in zijn: kennis. Want met onze kennis zit het wel goed, ook of juist over productietechnieken die toekomstbestending – lees duurzaam – zijn, en die zijn toe te passen in een drukbevolkte omgeving. Want dat is de andere kant van de medaille: de maatschappelijke discussies over de effecten van de omvangrijke landbouwproductie in Nederland op de omgeving en de hoge kosten, leiden tot allerlei innovatieve oplossingen om deze het hoofd te bieden. Dit levert relevante oplossingen voor andere gebieden in de wereld die te maken hebben met vergelijkbare omstandigheden.
Een nieuwe positie
In 2015 was de organizational analysis paper essay van het Agrodebat al dat we het niet van productie alleen moeten hebben, maar juist van kennis. Er is echter wel een minimale omvang van de primaire productie vereist om het innovatieve vermogen van de gehele sector in stand te houden (het ‘tipping point’). Wanneer we Noord-West Europa als thuismarkt zien, waar we innovaties kunnen testen, komt dat innovatieve vermogen niet in gevaar als de productie in Nederland zou afnemen.
De vraag is vooral, hoe gaan we die kennis vermarkten? Hoe kunnen wij producten, handelsgeest en kennis in een nieuw ‘product’ stoppen en welk product moet dit dan zijn? Is Nederland de ontwikkelaar van duurzame, zelfvoorzienende metropolen; zijn wij als land straks bekend om de innovatieve ketenconcepten, waarin alle spelers optimaal met elkaar in verbinding staan of kiezen buitenlandse overheden en bedrijven voor Nederland voor integrale adaptieve productiesystemen? We hebben als Nederland wat te kiezen, maar wat past Nederlandse bedrijven en de overheid het beste?
Overigens, wie het artikel in de National Geographic goed leest, zal merken dat het artikel vooral gaat over (technologische) oplossingen, gericht op het vergroten van de duurzaamheid van de productie, of de voedselzekerheid. De rode draad in al die oplossingen is dat er heel veel kennis in zit!
Praat mee
Heeft u hier ook een mening over? We horen deze graag! Meld u aan voor het https://weblog.wur.eu/theodore-roosevelt-essay/!
Ik snap dat van oudsher de agrarische sector een belangrijke exportfunctie heeft. Qua landbouw en tuinbouw heb ik daar niet heel veel problemen mee. Ik ben van mening dat je moet profiteren van natuurlijke voordelen en bij voorkeur produceert op de meest geschikte locaties qua bodem, weersomstandigheden, bereikbaarheid, transport, gewas-ziekten, milieubelasting, etc. Als dat in Nederland kan op een duurzame wijze, is dat prima. Ook grootschalig. Ik vind het echter een ander verhaal als dieren worden ingezet als productiemiddel. Dierenwelzijn en duurzaamheid staan voor mij op de eerste plaats. Als die gewaarborgd zijn kan ik leven met een (gelimiteerde) productie. Het dierenwelzijn is echter nog steeds in het geding; denk aan huisvesting (de fabrieken), stalbranden, misstanden in het vervoer en (Belgische) slachterijen, ophokplicht, antibiotica, ruimen etc. Daarnaast is de impact op milieu en gezondheid veel te groot; hier noem ik uitstoot van broeikasgassen, mestproblemen, hoge fijnstof concentraties, stankoverlast. Graag zie ik meer aandacht hiervoor in de discussies. Ik ben alleen bang dat de agrarische lobby in Nederland te machtig is.
Bedankt voor uw reactie. Het is een belangrijk punt dat u naar voren brengt, want bij dierenwelzijn kun je inderdaad niet spreken van natuurlijke voordelen. Daar speelt dus zeker ook de vraag of we kopman kunnen zijn. Er zijn al zeer innovatieve concepten ontwikkeld in Nederland (Rondeel, Kipster), en het is een interessante vraag voor de discussie hoe we hiermee verder kunnen als ‘BV Nederland’.
Goede morgen, er is een trend gaande, met name in landen tussen de 20* noorderbreedte en 20* zuiderbreedte, om door middel van cooperaties kleinschalig te gaan telen [op een grondoppervlak van een ha]: rijst, avocado, kruiden (gember + witte peper) plus Swietenia mahagoni: voedselzekerheid wordt daarmee verspreid over meerdere gewassen.
1.Wanneer de export van onze enorme know-how op het gebied van agrarische produktie en handel aan de orde is, zou dat op eerlijke wijze moeten met medeneming van de kosten van het ontwikkelen van deze kennis. Anders loopt Nederland de kans op de export van kennis van
-vernietiging van een door de eeuwen heen ontwikkeld en gegroeid agrarisch landschap in relatief korte periode
-het decimeren van de levensvormen op het platteland die niet direct agrarisch profijt opleveren: het decimeren van insekten, agrarische vogelsoorten, inheemse planten. Het afgelopen jaar is daarover veontrustend veel gepubliceerd.
-het terugbrengen van een gezond bodemleven tot het noodzakelijke minimum in grote delen van het land.
-het slijten van agrarische producten in gebieden waar dat juist ten koste gaat van het overleven van de sector ter plaatse.
2.Er valt in Nederland een steeds scherpere tweedeling in meningen en visies waar te nemen , zowel bij burgers als bij boeren.Aan de ene kant een omarming van verdere industrialisatie van het platteland en maximalisering van de bulk-opbrengst en verdere inzet op grootschaligheid ter wille van de effectiviteit, tegenover een milieuvriendelijker productie in eerste plaats gericht op de plaatselijke markt, maar vooral op een stop op terugloop en herstel van een meer natuurlijke biodiversiteit in het agrarisch landschap.
3.Er ontstaat langzaamaan veel kritiek op de onzuiverheid in de discussie over de bijdrage van de agrarische sector in het BNP. De hoogte van het invoer-deel, van het doorvoer-deel, van het mechanisatie-deel (export van machines, automatisering etcetera), en van het subsidiedeel is vaak onduidelijk. Deze onzuiverheid /onduidelijkheid/onvolledigheid vertroebelt de discussie.
4.Over bovengenoemde tweedeling:In 1968 woonde ik als student biologie aan de KUN een gastcollege bij van een prof Oomen. Hij hield een vurig pleidooi voor een wereldwijd systeem van grootschalige teelt van produkten op voor het betreffende product optimale gebieden. Wij, studenten, waren onder de indruk van de logica van het verhaal.
In de collegebanken zat prof. Victor Westhoff die op een bepaald moment omhoog veerde en een vurig pleidooi hield om de gedachtengang van Oomen juist niet te volgen; hij voorzag de noodzaak tot grootschalige onderdrukking van ecologische processen en op termijn vooral veel schade (plagen, uitputting). Tot op heden lijkt de visie van Oomen aan de winnende hand.
Hi, Petra de titel is natuurlijk ook een oproep om kopvrouwen aan te trekken in de agrosector.
[…] duurzaam. Het toekomstige exportsucces zal op een andere manier moeten worden gerealiseerd. In een eerdere blog gaf mijn collega Petra Berkhout al aan dat Nederland meer moet inzetten op kennis. Ik wil dat hier […]