In de huidige kabinetsformatie staat de krapte op de woningmarkt hoog op de agenda. Die bijna 1 miljoen woningen in de periode 2021-2030 moeten érgens komen. Er zal gezocht worden naar ruimte binnen de steden, maar ook naar ruimte direct grenzend aan de stad. Deze ruimte net buiten de stad wordt ook wel aangeduid als de peri-urbane ruimte, het overgangsgebied rond steden dat niet stedelijk is maar ook niet meer landelijk. Landbouw is één van de belangrijke gebruikers van die peri-urbane ruimte. Een zoektocht naar ruimte voor woningen rond de steden betekent dus inherent een zoektocht naar landbouwgrond. De reflex is dan: als de stad verschijnt is het de landbouw die wegkwijnt…
Maar een nieuwe ronde om de stad biedt juist ook nieuwe kansen aan landbouw. Er zijn ondertussen genoeg voorbeelden van nieuwe succesvolle initiatieven die zich op stedelijke voedselvoorziening oriënteren. En de kansen nemen toe, mede omdat steeds meer stadsbesturen en stedelingen de meerwaarde inzien van landbouw in hun directe omgeving. De coronacrisis heeft deze waardering voor landbouw alleen maar versterkt. Maar het integreren van landbouw in de peri-urbane ruimte vergt wel een andere rol van stedelijke planning. Traditioneel is landbouw iets van het platteland en houdt stedelijke planning zich er verre van. Samen met collega Sigrid Wertheim-Heck ga ik in het tweede hoofdstuk van mijn promotieonderzoek in op die andere rol van stedelijke planning en neem ik Oosterwold als voorbeeld.
Landbouwgrond offeren aan de stad
Dat landbouwgrond geofferd wordt aan stedelijke uitbreiding is evident, want dat gebeurt al sinds de mensheid in steden is gaan wonen. Lang was de landbouw verantwoordelijk voor de stedelijke voedselvoorziening en vormde ze een gewaardeerd onderdeel van de “banlieue” in haar oorspronkelijke betekenis – rechtsmatig behorende bij de stad. Stedelijke uitbreiding (meer monden om te voeden) betekende dus ook zorgen voor voldoende en vitale landbouw rondom de stad. Deze relatie tussen stad en landbouw is in de huidige context van een globaal voedselsysteem verdwenen, en daarmee is ook de band tussen stad en haar ommelanden vervaagd. Als een stad nu uitbreidt, wordt de bestaande landbouw gewoon uitgekocht en moet die maar elders weer emplooi vinden.
Op papier gaat het vaak om relatief kleine stukken land die worden getransformeerd tot woningen. Mijn oog viel op een recent rapport van de Stichting Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) ‘Ruimtelijke ordening en bouwlocaties; De potentie van woningbouw in de groene omgeving’ (Juni 2021). De EIB verkent in 7 provincies welke locaties rondom de steden (en dorpen) zouden kunnen bijdragen aan een uitbreiding van de woningvoorraad in Nederland. Er is van diverse kanten al kritisch gereflecteerd op dit rapport, ik doe dit nu vanuit het perspectief van de peri-urbane landbouw. Het EIB vindt namelijk op 18.400 ha rondom steden en dorpen ruimte voor 380.000 woningen en meldt dat dit gemiddeld slechts 1,4% betreft van het totale agrarische areaal in deze 7 provincies. Een paar procent grond afstaan moet dan geen punt zijn, toch? Veel (internationale) studies laten echter zien dat de impact van stedelijke uitbreiding in de peri-urbane ruimte groter is dan het feitelijke ruimte verlies (dan in dit geval die 1,4%).
Kan het ook anders?
In de peri-urbane ruimte concurreert de landbouw met vele andere functies. Met de woningbouw, ook al is die gescheiden van de landbouw, komen toch ook andere functies de peri-urbane ruimte binnen, zoals infrastructuur, sport, recreatie en natuur. Langzaamaan kruipt de stad het gebied in, de nog beschikbare landbouw(grond) fragmenteert, actoren met een agrarische functie verdwijnen. Steeds meer buren van de overgebleven boeren hebben een niet-agrarische bestemming, zoals bijvoorbeeld een manege, een golfbaan of een riante villa.
Ik zag het gebeuren in Nieuw-Vennep waar ik jaren terug woonde in de toen nieuwe Vinex-wijk Getsewoud. Eromheen verschenen sportvelden, parken, recreatieterreinen en de overgebleven landbouw versnipperde en verkleurde. In Getsewoud begon ik me af te vragen of er niet andere planningspraktijken zijn dan het wegschuiven en vervolgens laten versnipperen van de resterende landbouw. Kan landbouw niet een vitaal en integraal onderdeel blijven van de peri-urbane ruimte? Zo ja, wat betekent dit voor de praktijk van de stedelijk planning?
Nieuwe ronde, nieuwe kansen
Toeval of niet, maar ik raakte betrokken bij de planning van Oosterwold. Hier experimenteren Almere en Zeewolde met een nieuwe vorm van peri-urbane planning waarin (stads)landbouw centraal staat. Ik schreef hier al in een eerdere blog over. De planners van Oosterwold stapten over de gebruikelijke strikte scheiding tussen stad en landbouw heen. Landbouw is hier onderdeel geworden van de stedelijke planningspraktijk. 50% van de grond is er formeel gereserveerd voor stadslandbouw. De invulling ervan moeten de bewoners zelf organiseren. In Oosterwold zijn de bewoners als stadboeren mede dragers geworden van de ontwikkeling van het gebied. Dat leidt tot een andere gebiedsplanning met een nieuw gevarieerd hybride landschap als verrassend resultaat.
Oosterwold hoeft geen blauwdruk te zijn voor andere gemeenten die landbouw willen integreren in hun peri-urbane ruimte. Wel laat het zien wat het betekent als je landbouw mede drager maakt van stedelijke planning. Het laat zien dat landbouw een betekenis geven gaat verder dan alleen het oormerken van bepaalde grond voor landbouw. Vragen als welk type landbouw zou het gebied passen, welke functies worden ervan verwacht, welke ondersteunende infrastructuren zijn dan nodig en wie gaan die dragen, zouden onderdeel moeten zijn van de planningspraktijk. Maar vooral gaat het om het serieus nemen van de landbouw als mede drager van een gebiedsontwikkeling, en dat betekent afstemming van verantwoordelijkheden en verwachtingen in een iteratief proces. Een proces dat richting geeft maar waarvan de uitkomst niet vooraf vastligt. Een natuurgebied is toch ook niet klaar met het planten van wat bomen, dat ontwikkelt zich.
En ja, Oosterwold (fase 2), evenals Nieuw-Vennep trouwens, is als zoekgebied aangemerkt in het EIB-rapport. Dicht bebouwd (25 woningen per ha) volgens de Vinex-tradities zou Oosterwold tienduizenden woningen kunnen opleveren. Dat zou echter wel het einde betekenen van dit experiment van Almere en Zeewolde dat integratie tussen stad en landbouw toelaat. Laat het EIB-voorstel voor Oosterwold bij een plan blijven. Laat ze rondom Almere verder experimenteren met het idee dat woningbouw ook een kans is voor landbouw mits je gezamenlijk optrekt!