Het VN-Biodiversiteitsverdrag roept sinds zijn oprichting in 1992, om de twee jaar 196 landen bijeen voor een Conference of the Parties (COP). De COP’s worden gebruikt om de vooruitgang bij behalen van de doelstellingen van het verdrag te evalueren, en om nieuwe ambities vast te stellen om het verlies aan biodiversiteit aan te pakken. Dit jaar is COP15, en het resultaat van deze top is de goedkeuring van het Global Biodiversity Framework (GBF) voor de periode na 2020, waarin het internationale biodiversiteitsbeleid voor het komende decennium wordt bepaald.
COP15 is, net als andere COP’s, een door partijen geleid proces, wat betekent dat de beslissingsbevoegdheid toebehoort aan de landen die lid zijn van het verdrag. In het geval van het VBD zijn alle landen van de wereld lid van de conventie, behalve de VS en de Heilige Stoel (Vaticaan). De COP roept niet alleen al deze landen bijeen, maar ook veel maatschappelijke groeperingen (waarover ik het in mijn vorige blog had). Met zo’n grote taak en grote opkomst behandelt deze COP een groot aantal verschillende aspecten van het verlies aan biodiversiteit, waaronder economische, ecologische en sociale kwesties. Veel van de belangrijkste concepten die besproken worden, geven aanleiding tot verdeeldheid tussen verschillende actoren, Dat is belangrijk is om je te realiseren als je de huidige stand van zaken van de internationale biodiversiteitsactie wilt begrijpen.
COP15 in één oogopslag: belangrijke concepten
Na jaren van onderhandelingen om streefcijfers en doelstellingen vast te stellen om het biodiversiteitsverlies in het post-2020 aan te pakken, zijn verschillende domeinen naar voren gekomen die twistpunten tussen landen blijken:
- De 30×30-doelstelling beoogt 30% van het land en de oceanen tegen 2030 te beschermen. Dit wordt door de meeste landen gesteund, maar het maatschappelijk middenveld (met name inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, of IPLC’s) maakt zich grote zorgen dat deze doelstelling zal worden uitgevoerd zonder een sterke mensenrechtenbenadering. De zorg hier is dat conventioneel natuurbehoud (aangeduid als vestingbehoud) er vaak toe heeft geleid dat volkeren met geweld van hun land zijn verwijderd. Dit is niet alleen problematisch vanuit het oogpunt van de mensenrechten, maar ook omdat IPLC’s de meest capabele en effectieve hoeders zijn van rijke biodiversiteitsgebieden.
- Veel landen en maatschappelijke organisaties stellen dat het opnemen van een op mensenrechten gebaseerde aanpak in het post-2020 GBF de enige manier is om succesvol op te treden tegen het verlies aan biodiversiteit. Actoren die aarzelen om deze aanpak op te nemen, voeren aan dat het mandaat van het VBD betrekking heeft op biodiversiteit en dat mensenrechten buiten dit verdrag vallen.
- Economische benaderingen van biodiversiteitsverlies omvatten natuurpositiviteit en op de natuur gebaseerde oplossingen. Beide benaderingen worden gesteund door bedrijven en bepaalde internationale organisaties als methoden die extractivisme voor economische activiteiten mogelijk maken, terwijl ze zich vastlegen op herstel van de natuur. Tegenstanders van deze benaderingen (meestal binnen het maatschappelijk middenveld) bekritiseren het feit dat dit niets verandert aan de schadelijke economische drijfveren van het biodiversiteitsverlies, en dat de inspanningen voor het herstel van de biodiversiteit vaak plaatsvinden in andere ecosystemen, die vaak niet overeenkomen met de rijke oorspronkelijke biodiversiteit die door de economische activiteit in kwestie wordt vernietigd.
- Een breed scala van actoren uit het maatschappelijk middenveld is aanwezig op de COP, ook al hebben alleen landen beslissingsbevoegdheid. Naast vrouwen, jongeren, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen zijn ook bedrijven aanwezig, wat vanuit het perspectief van bepaalde actoren uit de civiele samenleving controversieel is. De reden hiervoor is dat het bedrijfsleven in groten getale en met veel geld komt, wat gemakkelijk zwaarder kan wegen dan maatschappelijke organisaties waar meestal onbetaalde mensen werkzaam zijn.
- De financiering van de uitvoering van het GBF na 2020 is een zeer omstreden kwestie, waarbij ontwikkelingslanden pleiten voor de oprichting van een nieuw fonds en ontwikkelde landen liever de mechanismen van bestaande fondsen hervormen. Deze kwestie leidt tot zoveel spanning dat een groep ontwikkelingslanden eerder deze week de onderhandelingszaal heeft verlaten om hun frustratie te uiten over het gebrek aan flexibiliteit van de ontwikkelde landen op dit punt.
In het algemeen bestaan de onderhandelingen uit uren en uren analyseren van tekst, regel voor regel, om overeenstemming te bereiken over de specifieke formulering van doelstellingen. Het is een ongelooflijk vervelend proces, maar het brengt het belang van taal in internationale verdragen aan het licht. Het is een fascinerend proces om te observeren, maar het is ook ontmoedigend om te zien hoe ongelooflijk belangrijke crises in de echte wereld worden afgezwakt door politiek-economische strategieën.