15 april 2020 | Categorie: Voedselvoorziening

Wat Corona ons kan leren over een robuust voedselsysteem

Door Marcel Vijn

Onderzoeker multifunctionele landbouw en stadslandbouw

Als de coronacrisis ons iets leert dan is het wel hoe gevoelig onze huidige, globale voedselproductie- en distributie is voor plotselinge geopolitieke veranderingen. Niet dat we nu in Nederland opeens een tekort hebben aan landbouwproducten, in tegendeel misschien (zie de acties om ons meer frites te laten eten, bloemen te kopen, etc.). Als exporterend land zien we nu markten elders in de wereld opdrogen, onze boeren raken hun producten niet meer kwijt. Het hele voedselsysteem dat we gecreëerd hebben met import van grondstoffen en export van voedselproducten staat nu onder spanning. Dat kan op termijn grote gevolgen hebben. Want wat als men nu elders in de wereld (gedwongen) de waarde van een lokale voedselmarkt herontdekt? Dat krijgt gevolgen voor de op export gerichte Nederlandse landbouw. Het dwingt onze producenten om zich te heroriënteren.

En ondanks geruststellende woorden van de overheid sloeg de paniek toe en begonnen consumenten te hamsteren met lege schappen in de supermarkt als gevolg. Vervolgens gingen consumenten meer voedsel inkopen bij boerderijwinkels en korte keteninitiatieven als Rechtstreex, Support your locals, Streekboer en Boeren & Buren. Het aantal bestellingen nam toe tot vijf keer het aantal van voor de crisis (Volkskrant 7 april 2020). Ook consumenten zijn zich aan het heroriënteren.

Efficiënt versus robuust voedselsysteem

De Volkskrant (28 maart 2020) maakt een vergelijking tussen een efficiënte en meer robuuste productie en distributie. De productie is nu geconcentreerd in landen waar grote volumes goedkoop geproduceerd kunnen worden (denk aan mondkapjes die voornamelijk in China geproduceerd worden). De voorraden zijn minimaal (lage voorraadkosten) want alles wordt ‘just in time’ geleverd. Om te komen tot een robuust voedselsysteem moeten de transportketens korter worden, er moeten buffers worden ingebouwd en er moeten meer lokale leveranciers komen. Dit kost meer dan onze huidige op efficiëntie gebaseerde productie en distributie als alles goed gaat, maar is goedkoper in een crisis.

Kwetsbaar voedselsysteem in tijden van crisis

Wat geldt voor de productie van mondkapjes en beademingsapparatuur geldt ook voor ons voedsel. Vanaf eind 19e eeuw kwam er goedkoop graan uit Amerika. Door de ontsluiting van het uitgestrekte Amerikaanse binnenland door de komst van de trein, kon men graan goedkoop en in grote hoeveelheden naar de havens aan de kust transporteren en zo exporteren naar Europa. Ook werden er nieuwe conserveringsmethoden ontwikkeld zoals inblikken en koeling. Daardoor ging ons voedselsysteem van lokaal naar globaal. Al tijdens de Eerste Wereldoorlog werd duidelijk hoe kwetsbaar Nederland daardoor was geworden. Hoewel Nederland neutraal was, hield Engeland voedsel uit Amerika tegen omdat de Engelsen bang waren dat de Nederlanders het voedsel zouden doorverkopen aan Duitsland dat men met een blokkade op de knieën wilde krijgen.

Voor de generatie die nu zo hard getroffen wordt door corona staat de Hongerwinter van ’44 –’45 nog helder voor de geest. Een algemene spoorwegstaking in combinatie met het dichtvriezen van de waterwegen zorgde ervoor dat er in West-Nederland grote voedseltekorten ontstonden. Vele stedelingen gingen er met een fiets met houten banden op uit om voedsel op het platteland te bemachtigen. Het eten van tulpenbollen spreekt nog steeds tot de verbeelding. Ook recenter zijn er voorbeelden geweest waarbij de voedselvoorziening in gevaar kwam. In 2010 was er een vulkaanuitbarsting op IJsland dat het vliegverkeer ernstig ontregelde. In Londen kwamen ze er zo achter dat ze voor drie dagen voedsel in de stad hebben. Ze noemden dat ‘Nine meals from anarchy’.

Lessen uit de huidige crisis

De Eerste en de Tweede Wereldoorlog en recenter de vulkaanuitbarsting op IJsland: ons voedselsysteem heeft eerder onder druk gestaan. Wat zijn de lessen die we uit de coronacrisis kunnen trekken als het gaat om voedselzekerheid? Hoe komen we tot een robuuste voedselproductie en -distributie waarbij transportketens korter worden, er meer buffers zijn ingebouwd en er meer verschillende leveranciers komen? Een mogelijk antwoord is dan lokaal voedsel d.w.z. voedsel uit de regio dat via zo min mogelijk schakels van de producent naar de consument gaat. Dat roept de vraag op wat de betekenis kan zijn van lokaal voedsel in een robuust voedselsysteem.

Aantal benodigde hectares

Dan moeten we eerst weten hoeveel hectare er nodig is om een dorp of stad van voedsel te voorzien. Daarvoor heeft Wageningen University & Research (WUR) het ‘Rekenmodel Stedelijke foodprint’ ontwikkeld. Met deze tool kan je inschatten hoeveel hectare je nodig hebt om een bepaald aantal mensen te voeden. Om een middelgrote stad met 100.000 inwoners te voeden met ons huidige dieet is 1.575 ha nodig voor plantaardige productie en 4.069 ha voor het produceren van voedsel voor koeien, varkens en kippen. Waarbij we er vanuit gaan dat 35 tot 50 procent van het voedsel voor dieren uit het buitenland komt. Dat is heel veel grond die niet overal in de nabijheid van de stad aanwezig is.

Stadslandbouw, boerderijwinkels en korte ketens

Een realistischer scenario is de stad te voorzien in een deel van haar behoefte aan groente en fruit. In een recente studie is onderzocht wat de bijdrage van stadslandbouw kan zijn aan het voeden van de inwoners van de Engelse stad Sheffield. Als 10 procent van het beschikbare land in en om de stad wordt gebruikt voor lokale voedselproductie dan kan men daarmee 12 procent van de behoefte aan groente en fruit dekken. Inclusief bestaande volkstuinen is dat 15 procent. Dat lijkt niet zoveel maar kan net de buffer zijn om fluctuaties in de levering van voedsel op te vangen.

Iets verder weg van de stad kunnen boerderijwinkels en korte ketens consumenten van lokaal voedsel voorzien. Uit een studie van WUR blijkt dat in 2018 al 3.160 boerenbedrijven in Nederland een (web)winkel hebben of leveren aan (zorg)instellingen, catering en horeca. Het gaat dan om een totale omzet van 271 miljoen euro.

Met lokaal voedsel gaan we niet alle monden voeden maar dat hoeft ook niet. Lokaal voedsel kan als buffer dienen in een (tijdelijk) haperend globaal voedselsysteem.

Lokaal voedsel vraagt een actieve overheid

Na elke crisis ging de (Nederlandse) overheid voortvarend aan de slag. Zo waren de ervaringen in de Eerste Wereldoorlog voor de Nederlandse overheid mede aanleiding tot het inpolderen van de Zuiderzee. De eerste polder die drooggelegd werd was de Wieringermeer en daar had Sicco Mansholt, boerenzoon uit het Groningse Oldambt, een boerderij gekregen. In de hongerwinter kwamen daar talrijke Amsterdammers voedsel halen. Voor Mansholt stond na die ervaring als een paal boven water dat Nederland zelfvoorzienend moest worden wat betreft voedselproductie. Als minister van Landbouw in het eerste naoorlogse kabinet en later als Eurocommissaris heeft hij de aanzet gegeven tot een efficiënte grootschalige landbouwproductie. Voor het stadsbestuur van Londen is de vulkaanuitbarsting op IJsland mede aanleiding geweest tot een ‘London Food Strategy’ waarin voedselzekerheid, ook voor de armere inwoners, een belangrijk onderwerp is.

Zoals in het verleden de overheid het initiatief nam tot het inpolderen van land, kan de overheid nu lokaal voedsel en korte ketens stimuleren. Dat kan o.a. door het creëren van bufferzones rond de stad waar lokale initiatieven voedsel kunnen telen voor de stad. En door het helpen oplossen van knelpunten bij korte ketens zoals marketing, logistiek, financiering en automatisering. Deze knelpunten zorgen er nu o.a. voor dat de kosten vaak hoger liggen dan bij reguliere ketens. Wat er allemaal komt kijken bij het realiseren van een korte keten komt aan de orde in de Roadmap Korte Ketenontwikkeling door samenwerkende boeren die WUR onlangs heeft gemaakt.

Voedselzekerheid vraagt een verzekeringspremie

Een robuust voedselsysteem waarin meer balans is tussen globaal en regionaal draagt bij aan voedselzekerheid voor de lange termijn. Lokale markten zorgen voor grotere voorraad wanneer de globale stromen stokken. De kosten kunnen iets hoger liggen omdat je niet altijd produceert daar waar het het meest economisch efficiënt is maar dat kan worden gezien als een soort verzekeringspremie.

Dat hoeft geen probleem te zijn omdat ons voedsel relatief goedkoop is en we nog nooit zo’n klein deel van ons inkomen aan voedsel hebben besteed. De vraag is of we bereid zijn die verzekeringspremie te betalen door in lokale voedselproductie te investeren, ook als de coronacrisis achter ons ligt.

 


Pig Clubs

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog importeerde Engeland 70 procent van het voedsel dat de bevolking nodig had. En dat was een probleem omdat de aanvoer van voedsel per schip constant bedreigd werd door Duitse onderzeeboten. De Britse regering nam een radicaal besluit: per onmiddellijke ingang moest Engeland zelfvoorzienend worden. Dat betekende dat particulieren hun siertuinen moesten omzetten in groentetuinen maar ook dat de verwaarloosde Britse landbouw die voornamelijk bestond uit veehouders volop akkerbouwproducten moest gaan leveren. De gedachte daarachter was dat je met het beschikbare land meer monden kunt voeden met plantaardige dan met dierlijke producten. Een uitzondering werd gemaakt voor melk. Dat betekende dat er behalve melkkoeien geen vee meer gehouden mocht worden op Britse boerderijen. Het grasland werd omgeploegd en er werd tarwe ingezaaid.

Maar hoe moest het dan met het geliefde Engelse ontbijt wat niet mogelijk is zonder bacon en (varkens)worstjes? De productie van varkensvlees mocht niet ten koste gaan van de plantaardige productie direct bedoeld voor menselijke consumptie, maar mocht wel als de varkens gevoerd werden met producten die mensen niet meer konden eten: keuken- en tuinafval. Omdat één huishouden niet genoeg van dit afval produceert om een varken te onderhouden, gingen mensen dit in clubverband doen, de zogenaamde pig clubs. Deze pig clubs werden gestart door meerdere families maar ook door bedrijven, scholen en zelfs politiebureaus. Men kocht gezamenlijk één of meerdere varkens, voerde dat met keuken- en tuinafval en verdeelde het vlees na de slacht over de deelnemers. De Britse overheid propageerde het opzetten van pig clubs als een ‘war effort’ omdat de bevolking zo op redelijk eenvoudige wijze van vlees werd voorzien. Daar kwam bij dat vanaf 1942 bij het slachten van een varken het halve karkas naar de overheid moest.

De pig clubs waren een groot succes. Tijdens de oorlog waren er zo’n 6.900 clubs met 100.000 leden. Ook het beleid van de Britse regering was een succes. Tijdens de oorlog heeft niemand in Engeland honger geleden. Sterker nog, historici en gezondheidsdeskundigen zijn het er over eens dat de Britten nog nooit zo gezond hebben gegeten als tijdens de Tweede Wereldoorlog!

Meer informatie over de Britse landbouw tijdens de Tweede Wereldoorlog is te vinden in het boek ‘Wartime Farm’ geschreven door Peter Ginn, Ruth Goodman en Alex Langlands.


Geschreven met medewerking van Jan-Eelco Jansma.

Door Marcel Vijn

Onderzoeker multifunctionele landbouw en stadslandbouw

Er zijn 4 reacties.

  1. Door: bart · 26-04-2020 om 12:23

    Hoi Marcel
    Het is een beetje raar om te lezen dat lokaal voedsel een ‘buffer’ zou zijn in een tijdelijk haperen voedselsysteem….
    Wij telen voedsel de we goed weg kunnen zetten in onze boerderijwinkel en op de boerenmarkt. Gelukkig hebben we een trouwe klantenkring die elke week graag onze producten koopt. Het is meer andersom; op dit moment moeten we extra inkopen bij de groothandel om aan de extra vraag te voldoen.

  2. Door: catharinus van der werf · 30-04-2020 om 13:23

    Hoi Marcel

    interessant hoe je lessen kunt trekken uit het verleden, hoe vergelijkbare situaties kunnen helpen te voorstellen hoe we problemen nu kunnen oplossen met lessen uit het verleden. Het blijft natuurlijk de vraag of de overheid iets leert van het verleden. We moeten het maar even afwachten.
    Dank je (jullie) wel voor landbouwkundige blik op de problemen.

    Catharinus van der Werf

  3. Door: Jeroen Kruit · 15-09-2020 om 11:48

    Hoi Marcel, Barbara Baarsma gaat in de Volkskrant ook een eind mee in je verhaal. https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/barbara-baarsma-lokale-voedselketens-helpen-nederland-vooruit~b2c0779e/

  4. […] het landbouw- en voedselsysteem geldt hetzelfde. Toch betoogden twee zichzelf progressief noemende denkers onlangs in NRC (15/5) dat globalisering […]

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *