18 oktober 2022 | Categorie: Voedselsystemen

Hoe kunnen we meer voedsel uit zee halen?

Door Jaap van der Meer

Op dit moment worden zeeën en oceanen niet optimaal benut voor de voedselproductie. Enkele recente onderzoeken* duiden erop dat we heel wat meer voedsel uit zee zouden kunnen halen. Zoals je eerder kon lezen op ons blog, is de voedselketen in zee al erg efficiënt en moeten we rekening houden met de ecologische grenzen. Hoe kunnen we dan het beste meer voedsel uit zee halen op een duurzame manier? Onderzoekers van EFARO**, de Europese organisaties voor onderzoek naar visserij en visteelt, bekijken op dit moment de verschillende opties. Eind dit jaar wordt hun eindrapport verwacht. Hier alvast een inkijkje.

Zo’n veertig jaar geleden aten we vrijwel alleen in het wild gevangen vis en schelp- en schaaldieren, waaronder zoetwatersoorten (Fig. 1). In 1985 haalden we ongeveer 78 miljoen ton vis en andere waterdieren uit zout- en zoetwater. De wereldbevolking telde toen 4,9 miljard mensen, dus dat kwam neer op ongeveer 16 kg per persoon per jaar. Aquacultuur, het kweken van vis en andere eetbare waterorganismen, leverde slechts 1,6 kg extra per persoon op. We aten in 1985 dus bijna 18 kg vis en schelp- en schaaldieren per persoon per jaar.

Sindsdien wordt er niet veel extra gevangen, maar de productie van de aquacultuur is flink toegenomen. De productie uit deze twee bronnen samen bedroeg in 2020 178 miljoen ton, wat bij een wereldbevolking van 7,8 miljard mensen neerkomt op 23 kg vis en andere water- en zeedieren per persoon per jaar. Dus alleen door uitbreiding van de aquacultuur kon de hoeveelheid geproduceerde vis gelijke tred houden met de groeiende wereldbevolking. De hoeveelheid per persoon is zelfs toegenomen.

De jaarlijkse wereldwijde opbrengst uit visserij ligt al jaren rondom de 80 miljoen ton. De opbrengst uit aquacultuur is sinds 1970 gestegen tot bijna 100 miljoen ton.

Figuur 1 Jaarlijkse wereldwijde opbrengst uit visserij (blauw deel) en aquacultuur (roze deel). Bron: FAO.

Kweekzalm niet de oplossing

Op basis van deze cijfers zou je misschien denken dat we gewoon meer vis moeten gaan kweken om meer dierlijk eiwit uit zee te halen. Maar zo werkt het niet. De toename van de aquacultuur (over zeewier hebben we hier nog niet) komt grotendeels voor rekening van de kweek van karpers en andere zoetwatersoorten in Chinese visvijvers en bassins. Europa en Amerika dragen bij met kweekzalm uit kustwateren. We eten nu per persoon juist minder vis en schelp- en schaaldieren uit zee dan dertig jaar geleden, ondanks de aquacultuur (Fig. 2).

Verder wordt zeekweekvis gevoerd met een mengsel van in het wild gevangen kleine vis, zoals haring, sprot en ansjovis, en landbouwproducten zoals granen en bonen. De meeste zalm die je tegenwoordig in de supermarkt koopt, heeft een dieet gehad van 75 procent sojabonen of andere landbouwproducten. Je kunt je dus afvragen: is intensief gekweekte vis eigenlijk wel zeevoedsel? De ecologische productie in zee, met aan de basis het minuscule fytoplankton, heeft maar weinig bijgedragen aan de opkomst van de aquacultuur, en ook niet op de meest efficiënte manier. De vissoorten die kweekzalm te eten krijgt, zouden wij ook kunnen eten, en bij het omzetten van voer in zalmvlees gaat het grootste deel van de energie en de voedingsstoffen verloren. Daarom moeten we niet nog meer zalm gaan kweken op de huidige manier om aan echt zeevoedsel te komen.

Twee soorten aquacultuur

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen extensieve aquacultuur waarbij niet of nauwelijks bijgevoerd wordt, en intensieve aquacultuur die volledig afhankelijk is van bijvoeren. De kweek van organismen onder aan de voedselketen, zoals zeewier of schaal- en schelpdieren, behoort tot de eerste categorie. Zeewieren zijn planten en nemen de voedingsstoffen die ze nodig hebben, zoals stikstof en fosfor, rechtstreeks op uit het natuurlijke ecosysteem. Schaal- en schelpdieren voeden zich alleen met van nature voorkomend fytoplankton. De zeevissoorten die gewoonlijk worden gevangen, zijn allemaal carnivoren en staan hoog of zelfs helemaal bovenaan in de voedselketen.

Bij de intensieve zeeviskweek moet worden bijgevoerd. Wil je gekweekte vis en garnalen echt als zeevoedsel kunnen beschouwen, dan moeten ze zijn gevoerd met visverwerkingsafval of (bij)producten uit de extensieve kweek van bijvoorbeeld zeewier en schaal- en schelpdieren. Alleen dan zijn ze namelijk niet meer afhankelijk van voer dat aan land is geproduceerd. Op dit moment wordt onderzocht of zeewier bruikbaar is als voer voor bijvoorbeeld kweekzalm, maar de voedingswaarde kan een probleem opleveren.

De EFARO-groep onderzoekt het toekomstperspectief van extensieve aquacultuur, waarvoor de ontwikkelingen in West-Europa nog achterblijven. Werd er tussen 1981 en 2000 jaarlijks nog 189.000 ton mosselen gekweekt, in de periode tussen 2001 en 2020 was dat nog maar 162.000 ton. En de zeewierindustrie staat nog in de kinderschoenen. Er zijn nog veel losse eindjes. Niet alleen aan de kant van de productie (zo weten we nog niet in hoeverre de zee grootschalige zeewierproductie aankan), maar ook wat betreft bijvoorbeeld voedselveiligheid, economie en vraag.

Vier grafieken waaruit duidelijk wordt dat aquacultuur stijgt in opbrengst.

Figuur 2. Jaarlijkse wereldwijde visvangst (gele lijnen), aquacultuur (blauwe lijnen) en de som daarvan (zwarte lijnen). De grafieken aan de rechterkant geven de productie per persoon weer. De bovenste grafieken tonen de productie in zout- en zoetwater samen, de onderste alleen de productie in zoutwater. Zoogdieren, reptielen, amfibieën en zeewieren zijn niet meegerekend. Bron: FAO-statistieken, WorldinData.org.

Alternatieven

Momenteel loopt er ook onderzoek naar andere opties dan de extensieve aquacultuur. Bijvoorbeeld beter beheer van de huidige visbestanden, herstel van verarmde kustecosystemen of ecologische engineering als boost voor de productiviteit. Verder wordt onderzocht of we kunnen putten uit tot nu toe onbenutte bronnen, zoals verschillende vissoorten uit de schemerzone in de oceaan en grote zoöplanktonsoorten uit de poolgebieden.

Goed beheer van de huidige visserijbestanden zou kunnen leiden tot een toename van de wereldwijde opbrengst. Er gaat dan minder achtergebleven vis dood, en als we selectiever gaan vissen, hoeven we ook minder terug te gooien en vermijden we ongewenste bijvangst. Volgens een rapport van de Wereldbank zou de visserij op jaarbasis 13 procent meer kunnen opbrengen met goed beheer. Andere bronnen voorspellen zelfs een toename van 18 procent als alle visserijbestanden goed worden beheerd. Hier valt dus zeker wat te winnen, maar ook weer niet heel veel. Het is ook interessant om te kijken naar hoe we de gevangen vis gebruiken. Op dit moment belandt ongeveer een vijfde van de wereldwijde vangst in voer voor de viskweek en veeteelt, in de vorm van vismeel en visolie. Hier ligt een kans om de opbrengst uit de visserij efficiënter te gebruiken.

De derde mogelijkheid om de voedselproductie uit zee te verhogen, is het gebruik van verschillende soorten ecologische engineering om het draagvermogen van zee-ecosystemen te verbeteren. Kustverstedelijking en andere menselijke activiteiten hebben geleid tot een verlies van productieve zeehabitats, en dat biedt mogelijkheden tot verbetering. Er zijn diverse technische oplossingen die zijn gebaseerd op de natuur, waarmee gevoelige, productieve habitats kunnen worden hersteld. Enkele voorbeelden zijn keien in het gebied dat bij eb nog net onder water staat, schaaldier- en koraalriffen, en zeegras- en zeewierweiden.

Verder kunnen er speciaal ontwikkelde kunstmatige riffen worden geplaatst om nieuwe habitats en kunstmatige heuvels op de zeebodem te creëren. Door zulke heuvels wordt voedselrijk water uit de diepte opgestuwd naar het oppervlak, waar voedingsstoffen de beperkende factor voor de productie vormen. Bij ‘vergroening van grijze harde infrastructuur’ worden ecologische oplossingen meegenomen in het ontwerp van infrastructuur in zee (bijv. kades, golfbrekers, pijpleidingen en windmolenparken). Zo krijgen schaal- en schelpdieren een plek om zich hechten en vinden jonge vissen een schuilplaats om niet opgegeten te worden.

De laatste optie is het vangen van soorten die we nu nog niet eten. De belangrijkste kandidaten daarvoor zijn vissoorten in de schemerzone van de oceaan en grote zoöplanktonsoorten. Zulke vissoorten, bijvoorbeeld lantaarnvissen, leven in de open oceaan, waar ze zich overdag in de schemerzone beneden een diepte van 200 meter ophouden maar ‘s nachts naar ondieper water gaan. Er werd altijd gedacht dat er in die zone niet veel vis te vinden was en dat het te duur zou zijn om die te vangen. Uit onderzoek in de afgelopen tien jaar blijkt dat er veel meer vis rondzwemt in de schemerzone dan eerder gedacht, en dat heeft nieuwe interesse gewekt in de mogelijkheden om deze vis te vangen.

Een andere mogelijkheid is dat we meer van de grote zoöplanktonsoorten gaan vangen, zoals Antarctische krill (Euphasia superba) en diverse Calanus-soorten uit de poolgebieden. Uit recent onderzoek is gebleken dat deze soorten in grote hoeveelheden voorkomen, en er zou dus meer van gevangen kunnen worden.

Nog veel onzekere factoren

De EFARO-groep is nog bezig, maar we kunnen nu al stellen dat alle opties om de voedselproductie uit zee te verhogen erg onzeker zijn. Er is nog maar weinig bekend over het draagvermogen van het ecosysteem als we zeewier en schelp- en schaaldieren op grote schaal zouden gaan kweken op zee. Weliswaar zijn op kleine schaal experimenten uitgevoerd, bijvoorbeeld om te kijken hoe snel zeewier kan groeien, maar er zijn wiskundige ecosysteemmodellen nodig om te voorspellen welke gevolgen opschaling heeft voor voedingsstoffen, opbrengst en energie. Het is de vraag of deze modellen al betrouwbaar genoeg zijn.

Er zijn nog veel onzekere factoren en we weten nog heel weinig over de exploitatie van nieuwe bronnen, zo blijkt uit het werk van de groep tot nu toe. Zo is er op dit moment nog nauwelijks iets bekend over de hoeveelheid biomassa, de soorten, hun populatieontwikkeling en hun voortplantingssnelheid. Verder weten we niet hoeveel van een bestand op een duurzame manier kan worden gevangen. Er is ook meer onderzoek nodig naar biologische interacties binnen het voedselweb, naar het belang voor het functioneren van ecosystemen en ecosysteemdiensten zoals biodiversiteit, en naar de stabiliteit en veerkracht van ecosystemen die we willen gaan exploiteren. Tot slot weten we nog niet voldoende over de rol die de bestanden spelen bij het vastleggen van broeikasgassen. Het is daarom nog maar de vraag of we de wereldwijde voedselvoorziening in de toekomst voldoende kunnen aanvullen met deze mogelijke bronnen.

Ecologische engineering lijkt op veel plaatsen een veelbelovende lokale oplossing, maar het is nog onbekend in hoeverre dit bijdraagt aan de wereldwijde voedselproductie. De algemene voorlopige conclusie is dat we niet te veel moeten rekenen op de zee als grote onderbenutte voedselbron.

Noten

* Bijvoorbeeld Costello, C. et al. (2019) The Future of Food from the Sea, World Resources Institute of Pharo, P. en Oppenheim, J. (2019) Growing Better: Ten Critical Transitions to Transform Food and Land Use, The Food and Land Use Coalition.

** De leden van de EFARO-groep zijn Myriam Callier (Frankrijk), Gianna Fabi (Italië), Luc van Hoof (Nederland), Jaap van der Meer (Nederland), Rasmus Nielsen (Denemarken) en Saša Raichevich (Italië)

Door Jaap van der Meer

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *